Slee betekent ‘de tanden stroef makend’ zoals bijvoorbeeld spinazie kan doen. De bessen van de sleedoorn zijn hard, zuur en wrang en pas een beetje eetbaar na een vorstperiode of een paar dagen in het vriesvak. Sleedoorn wordt ook wel trekkebek genoemd en de bes is rauw absoluut geen consumptiefeest. Soms heb je geluk en zit er een minder zure bes tussen. Die is dan waarschijnlijk gekruist met een mirabel.
Dat wrange wordt veroorzaakt door de hoeveelheid looistoffen in de bes. De bessen bevatten verder veel vitamine C en organische zuren. Ze reguleren de stoelgang, verhogen de weerstand, activeren de stofwisseling en werken versterkend en opwekkend. Het sap kun je als gorgelmiddel inzetten bij ontstekingen van tandvlees en mondslijmvlies. In de Voerstreek maken ze er het ‘Voerens drupke’ van, een zeer smakelijk aperitief.
De Romeinen gebruikten deze oerpruim al culinair en medicinaal, maar ook het hout voor in de landbouw, de doornen voor zwarte inkt en de schors voor rode kleurstof.
Prunus spinosa (sleedoorn) betekent stekelige pruimenboom. De hele twijg eindigt in een scherpe punt, in takdoorns. Die groeivorm heeft als voorbeeld gediend voor het sprookje Doornroosje. De witte, zoetgeurende bloemen bloeien in de vroege lente, voordat de bladeren zich hebben gevormd. De struik is een zogenoemde naaktbloeier, in tegenstelling tot de meidoorn die in mei tegelijkertijd bloemen en blad ontwikkeld. De vruchtjes zijn blauw berijpt, zuur-kruidachtig van smaak en rijp in de herfst.